Het verhaal van Miep over de besmettelijke ziektes*
*Veel kinderen worden ziek.
‘Weinig eten, tekort aan zeep en constante stress: in de oorlog zijn er maar weinigen die niet verzwakken.’
*Veel kinderen worden ziek.
‘Weinig eten, tekort aan zeep en constante stress: in de oorlog zijn er maar weinigen die niet verzwakken.’
‘Met name kinderen zijn vatbaar voor allerlei ziektes, die vaak ook enorm besmettelijk zijn. De moeder van Miep doet er alles aan om haar kinderen hiervoor te beschermen.’
Epidemie na epidemie
‘Vandaag de dag zijn kinderen tegen veel ernstige ziektes ingeënt, maar in de oorlogsjaren is hier nog geen sprake van. Injecties tegen de pokken bestaan al wel, maar zaken als mazelen, rode hond en waterpokken, dat kan een kind gewoon oplopen. Tijdens de oorlog breekt dan ook de ene na de andere epidemie uit. Ik ken een aantal kinderen dat in de oorlog overlijdt aan difterie. Mijn moeder is continu bang dat wij ziek ook worden, dus naar openbare gelegenheden laat ze ons liever niet gaan. Er doen afschuwelijke verhalen de ronde over verstikking bij kinderen, waarbij een buisje in de keel wordt gezet door een gaatje in hun luchtpijp te boren.’
‘Dan komt op een dag een brief van school, met informatie over een nieuw vaccin tegen difterie en de vraag of de kinderen mogen worden ingeënt. Ja, dat mag natuurlijk, en op een dag staan we samen met de kinderen van de Oranje-Nassauschool in de rij om te worden geprikt. Voordat we bij de schoolarts komen desinfecteert een groter schoolmeisje onze arm met een watje. Het zijn niet de spuiten van tegenwoordig, een flinke ruige naald wordt in je arm geprikt, wat verrekt veel zeer doet. Maar ik wil me flink houden en zet mijn tanden op elkaar. De kinderen die wel huilen lachen we later uit.’
Kinderen in quarantaine
‘Difterie zouden we gelukkig niet meer oplopen, maar wat nog altijd rondwaart is kinderverlamming, polio. Veel van de kinderen die deze ernstige en besmettelijke ziekte overleven, blijven altijd invalide. Onze moeder bidt in die tijd veel met ons dat polio aan ons huis voorbij zou gaan.’
‘Roodvonk was er ook. Speciaal om kinderen met deze ziekte in quarantaine te houden bouwt men achter het gemeenteziekenhuis in Schiedam houten barakken. Met buurtkinderen trekken we hiernaartoe om te zien of we over de hoge heggen een glimp kunnen opvangen van wat zich hier afspeelt. Het ene kind houdt dan zijn of haar handen gevouwen en een ander van lichter formaat klimt daarop. Eenmaal met je hoofd boven de heg uit, zien we de kinderen liggen en schreeuwen we de namen van wie we kennen.’
Door je neus ademen
‘Tuberculose treft veel families. Bij de mensen thuis ligt dan zo’n zieke voor een open raam in een aparte kamer, in de hoop niemand anders te besmetten. Zo’n huis mag ik van mijn ouders niet bezoeken. Met name mijn moeder is hier strikt in. Zij schildert mij de verschrikkingen en de benauwdheid voor, zo ernstig dat je eraan kan overlijden. Ik ben nog maar een kind en mijn theorie is dat zolang ik door mijn neus ademhaal, ik nooit tuberculose kan krijgen. Zodoende kom ik toch stiekem bij een drietal gezinnen thuis waar die ziekte heerst. Soms vergeet ik door mijn neus te ademen, want eenmaal binnen moet ik toch praten. Buiten gekomen haal ik dan een paar keer heel diep adem om zo de ‘slechte lucht’ weer kwijt te raken. Oh, als mijn moeder hiervan zou weten! Kort na de oorlog wordt iedereen getest op tuberculose. Daar komt uit dat ik wel degelijk besmet ben geweest, maar dat ik de aanval zonder symptomen heb doorstaan.’
Apen vlooien
‘Vooral in het laatste oorlogsjaar hebben we vanwege tekort aan zeep en verzorging veel te maken met schurft, ofwel scabies. Het begint tussen de vingers en tenen. Op school worden we af en toe gecontroleerd, ook op luizen. Thuis doet mijn moeder dat zelfs dagelijks; mijn zus en ik worden iedere avond gestofkamd. Soms trekt ze daarbij onbedoeld met de kapotte kam hele bosjes haar uit mijn krullen en gil ik van de pijn. Op een dag is het raak, mijn moeder ontdekt bij mij neten. Een heel kabaal, eerst mijn haar wassen en daarna helemaal in de petroleum. Vervolgens met mijn hoofd in een katoenen doek en zo moet ik naar bed. Dit programma herhaalt zich enkele avonden, totdat ik weer vrij van neten ben. ‘Apen vlooien’, zo noemt mijn vader het altijd.’
‘Bij andere kinderen loopt het zo uit de hand dat zij in het ziekenhuis behandeld moeten worden. Daar komen ze met heel korte haren weer vandaan; de meisjes met een jongenskopje en de jongens liefst helemaal kaal geschoren. Zelf ben ik blij dat ik dankzij het kordate optreden van mijn moeder mijn haren behoud. En zoals aan de huizen van mijn vader en moeder in hun jeugd de Spaanse Griep voorbij ging, zo overleven wij de oorlog zonder getroffen te worden door akelige ziektes.’
*Over dit thema.