Het verhaal van de vader van Wim*
*Krijgsgevangene in Indië.
‘Mijn vader, Willem Post (17 mei 1915 – 15 mei 2005), wordt geboren in de Middelharnissestraat 17 in Schiedam.’
*Krijgsgevangene in Indië.
‘Mijn vader, Willem Post (17 mei 1915 – 15 mei 2005), wordt geboren in de Middelharnissestraat 17 in Schiedam.’
‘Na de lagere school doorloopt hij de technische school en gaat aan de slag als timmerman. De eerste zes weken moet mijn opa, ook Willem, tien cent per week betalen om mijn vader te kunnen laten werken. Aan het eind van die proefperiode besluit de aannemer dan of hij de leerling timmerman in dienst neemt. Na drie jaar hard werken voor zeer weinig geld (48 uur per week, met in het eerste jaar een weekloon van 60 cent en in het tweede jaar 90 cent), besluit hij bij de marine te gaan. Zijn verloofde, Sjaan Gorzeman, is hier niet echt gelukkig mee. Het loon van twee gulden zeventig per week en de promotiekansen geven echter de doorslag.’
Gestrand in Soerabaja
‘In 1937 gaat mijn vader per schip naar Soerabaja, in voormalig Nederlands-Indië. Eenmaal daar krijgen de mariniers te horen dat hun schip, een torpedobootjager genaamd de Kortenaer, moet blijven liggen. De spanningen tussen Duitsland en Polen lopen in Europa te hoog op. Mijn vader en zijn mede-kornuiten verblijven veel aan de wal. Hij heeft er een oude motor, een BSA.’
‘Een paar jaar later, de Tweede Wereldoorlog is in Europa al in volle gang, horen de mannen dat de Japanners zich nu ook met de oorlog bemoeien en dat ze in actie moeten komen. Mijn vader moet zich drie dagen later melden op het schip de Hr.Ms. De Ruyter. Om tot die tijd nog even van het eiland te genieten, gaat hij samen met een maat in het noorden op de motor toeren. Dan worden ze aangehouden door een Japanse patrouille-eenheid. Geen van beide mannen heeft papieren bij zich. Niet eens een stuk krant, aldus mijn vader. Daarop worden de twee gevangengenomen en op een schip gezet.’
Een rijstbal per dag
‘Mijn vader belandt in de kolenmijnen. Contact met het thuisfront is onmogelijk. Het leven en werken in de mijnen gebeurt onder extreme omstandigheden. De gevangenen krijgen een rijstbal per dag, soms met sambal voor de vitaminen. Ze moeten zes dagen per week, twaalf uur per dag hard werken. De bewaarders kennen geen medelijden en hun bamboe zweep maakt dagelijks overuren. Gevangenen die in elkaar zakken worden geslagen en als ze niet zelf overeind komen doodgeschoten. Dagelijks ziet mijn vader de lijken, die op een handkar de poort uitgereden en gedumpt worden. Tot de dag van zijn overlijden heeft mijn vader de Japanners gehaat om hun gebrek aan empathie tijdens de oorlogstijd, en om de meedogenloosheid waarmee zij de mensen behandelden.’
Onderweg naar Amerika
‘Op een dag loopt de mijn waar mijn vader moet werken na een explosie vol met water. Hij zit gelukkig hoog en wordt na drie dagen gered. Maar dan krijgt mijn vader tuberculose. De Japanners leggen – of gooien, dat kan hij zich niet meer precies herinneren – hem voor dood buiten de poort. Daar haalt het Rode Kruis hem op. Ze rijden door naar een Amerikaanse legerpost, waar hij na een paar dagen ontwaakt uit zijn coma en hoort wat hem is overkomen. Vanuit de legerpost wordt hij naar Amerika gevlogen. Onderweg moeten ze echter op Kobé een tussenstop maken van zo’n zes weken, omdat mijn vader van een hartaanval moet herstellen.’
‘Uiteindelijk komt hij dan toch aan in Amerika, in San Francisco, waar hij opnieuw een hartaanval krijgt. Opnieuw hersteld wordt mijn vader geconfronteerd met een gebarsten blindedarm. Pas een week later komen de artsen erachter dat er een paar meter verband in zijn lichaam is achtergebleven. De TBC blijkt daarnaast zijn beide longpunten te hebben verbrand. Dat komt hem later bij de marine op ontslag te staan, omdat hij niet meer inzetbaar is. Ze zeggen het niet met zoveel woorden, maar het komt op hetzelfde neer.’
‘In het sanatorium in San Francisco hoort mijn vader ook dat de Hr.Ms. De Ruyter is vergaan en dat er een bericht naar zijn familie uit zou zijn gegaan dat hij nog in leven is. Maar zij hebben tot dan toe alleen gehoord dat hij vermist is op Java en denken, net als zijn verloofde, dat hij met De Ruyter mee ten onder is gegaan.’
Terug naar Nederland
‘In 1948 vliegt hij terug naar Nederland, na bijna elf jaar te zijn weggeweest. Het toenmalige Stadsblad wijdt er zelfs een stukje aan. Zijn verloofde is inmiddels met een ander getrouwd, zij denkt immers dat mijn vader is overleden.’
‘Hij wordt verpleegd in het sanatorium in Amerongen. Mijn moeder werkt in die tijd in de verpleging en aan verplegend personeel wordt gevraagd om terugkerende mannen tijdschriften of een brief te sturen. Zo leert mijn moeder mijn vader kennen, een Brabantse en een Schiedammer.’
Trauma
‘Men weet in die tijd nog niet wat een oorlog met de psyche van een mens doet. Mijn vader kampt tot aan zijn dood met een oorlogstrauma. In zijn slaap ramt hij mijn moeder, tot kneuzingen aan toe. Ook houdt hij er een soort militair regime op na. Zo maakt hij mij en mijn broers Frans en Robert, tot ons ongenoegen, steeds om zes uur wakker. Nadat mijn jongste broer is uitgepuberd scheiden mijn ouders. Mijn vader gaat op zoek naar zijn vroegere verloofde Sjaan. Zij blijkt inmiddels weduwe en is zeer verrast dat hij haar komt opzoeken. Ze kennen samen nog gelukkige jaren.’
‘De marine heeft mijn vader ook goede dingen gebracht. Naast dat hij de oorlog als marinier overleeft, was daar ook het klarinet en hoorn spelen in de marinekapel en het bridgen.’
‘Ondanks de TBC is hij altijd blijven roken, vanaf zijn twaalfde tot zijn bijna-negentigste.’