Het verhaal van Leny*
*Jenever in de badkuip.
Ik was twee toen de oorlog begon en we woonden in de Huijsmansstraat in Schiedam-West.
*Jenever in de badkuip.
Ik was twee toen de oorlog begon en we woonden in de Huijsmansstraat in Schiedam-West.
‘Mijn vader deed veel in de zwarte handel om zijn gezin te eten te geven. Hij had op een gegeven moment van iemand boter gekocht die was gestolen bij de Duitsers. Toen is hij opgepakt en heeft toen zes weken op het Haagseveer gezeten in Rotterdam. Dat was een politiebureau. Toen de oorlog afgelopen was, reden we er wel eens langs met de tram en dan zei ik: ‘Daar heeft papa gezeten.’ Want we hadden hem daar wel bezocht. Mijn moeder schaamde zich als ik dat zei, want de mensen wisten natuurlijk niet waar hij voor gezeten had. Het is dat de oorlog toen nog maar net bezig was, anders was hij gefusilleerd. In het begin waren ze nog wel mild.’
Bijna betrapt
‘Toen hij weer thuis was is mijn vader zelf jenever gaan stoken. De jenever was goud waard in de oorlog. Hij had een tankje gemaakt om zijn lijf en daar ging dan zoveel liter jenever in en daar ging hij de boer mee op. Wij hebben ook nooit honger gehad in de oorlog, want mijn vader zat volop in de zwarte handel door die jenever. Hij ging aardappels halen, hij ging naar het Westland, we hadden druiven… We hadden een bad in de zijkamer staan en daar deed hij de tarwe en nog meer ingrediënten in. Er zat ook een spiraal in om het op de juiste temperatuur te houden. Maar ze hielden hem wel in de gaten hoor, de recherche in Schiedam. Hij was geen onbekende. Niet dat hij misdaaddingen heeft gedaan, maar gewoon om zijn gezin in leven te houden. Op een dag zag mijn vader de recherche aan komen lopen. Hij zei tegen mijn moeder: ‘Hier heb jij dat spiraal, stop het in je broek en gooi het in de tuin, achter bij de buren.’ Want als ze die spiraal niet hadden, hadden ze geen bewijs. En toen kwamen ze boven en zeiden ze: ‘Nou Kooij, je bent erbij. Nu ben je betrapt.’ Maar mijn vader ontkende ‘Nou, wat ben je dan aan het doen?’ vroegen ze. ‘Het bad was lek en dat ben ik aan het dichtsmeren met die tarwe.’ Maar ja, het spiraal was weg, dus ze konden niets bewijzen. Later grapten we wel in de familie dat mijn moeder de eerste vrouw met een spiraaltje was. Hij voorzag ook de hele straat van eten, mijn vader. Er waren grote gezinnen in de straat en die kregen eten. Maar toen de oorlog afgelopen was, toen kenden ze hem ineens niet meer. Toen deden ze lelijk tegen hem, want ze dachten dat hij met de Duitsers had geheuld. Ze wisten niet hoe hij aan al dat eten kwam. Mijn moeder had zijden kousen, we hadden chocola, we hadden alles. Ongelofelijk.’
Spertijd
‘Er was spertijd, je moest om acht uur ’s avonds binnen zijn. In de Erasmusschool in de onze straat zaten de Duitsers en als de spertijd inging kwamen ze met hun geweer in de aanslag naar buiten en gingen ze door de straat. Dan werden snel alle kinderspulletjes naar binnengehaald en werd de straat schoongeveegd. Maar mijn vader was heel vaak nog niet thuis als de avondklok inging. Op een gegeven moment kwam hij weer na achten thuis en toen stond er een Duitsers vlak bij ons huis. Maar dat was een goede Duitser en die zei “Brot kaufen” tegen mijn vader. Mijn vader vroeg hem binnen en riep mijn moeder, nou die bleef zowat dood omdat er een Duitser in huis stond. Daarna kwam die man elke dag brood brengen bij ons in ruil voor spullen van mijn vader. En ik vergeet nooit dat hij op oudejaarsavond een zak met oliebollen bij zich had. En dat is het laatste wat ik van hem weet. Hij heeft ons die oliebollen gegeven, is weggegaan en we hebben nooit meer iets van die man gehoord.’
Bijna verlinkt door een goudreinet
‘Op een gegeven moment werden de mannen opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Mijn vader ook. Hij had net een hele vracht goudreinetten op de kop getikt. Die lagen in dat kamertje waar ook die badkuip stond. Mensen wisten niet beter of mijn vader was naar Duitsland gegaan, maar hij had zich onder de vloer van de gang verstopt, met de loper er weer overheen. Ik was nog een klein kind had een grote appel gepakt om buiten om te eten. Toen zeiden de buren: ‘Oh, hoe kom je aan die mooie appel?’ ‘Nou, die heb ik van mijn vader gehad.’ Toen wisten ze gelijk dat hij thuis was.’